Er kwamen twee vrouwen tot koning Salomon. En de ene vrouw
zei: "Och heer, deze vrouw en ik wonen in een huis. En in dat huis heb
ik een kind gebaard."
"Op de derde dag na de geboorte bracht
deze vrouw ook een kind ter wereld. Hierna waren wij samen, geen vreemde was
er met ons in dat huis. Alleen wij twee? waren daar."
"En
de zoon van deze vrouw is 's nachts gestorven, omdat zij op hem gelegen had."
"En midden in de nacht is ze opgestaan en heeft mijn zoon bij
mij weggenomen terwijl ik sliep, en ze legde hem in haar schoot, en haar dode
zoon legde ze in mijn schoot."
"In de morgen stond ik op
om mijn zoon te zogen, maar die bleek dood te zijn. Toen ik echter goed keek,
zag ik dat het mijn zoon niet was, niet het kind dat ik gebaard had."
Toen zei de andere vrouw: "Nee, die levende is mijn zoon, en de
dode is uw zoon; de andere daarentegen zei: Neen, de dode is uw zoon, en de
levende is van mij!" Zo spraken zij voor het aangezicht van koning Salomon.
Toen zei de koning: "De een zegt: 'Dit is mijn zoon, die leeft,
maar uw zoon is dood', en de ander zegt: 'Neen, de dode is uw zoon, en de levende
zoon is van mij."
Daarna zei de koning: "Haal een zwaard";
en zij brachten de koning een zwaard.
En de koning zei: "Snijd
het levende kind in twee?, en geeft de ene helft aan de ene vrouw en de andere
helft aan de ander."
De moeder van de levende zoon sprak tot de
koning (want alleen het idee al deed haar pijn): "Och, mijn heer! Geef
haar dat levende kind dan maar, en doodt u het alstublieft niet"; de ander
echter zei: "Het is niet van haar noch van mij, dus snijd het maar doormidden."
Toen antwoordde de koning: "Geef de eerste vrouw het levende kind,
en maak het niet dood, want dat is zijn moeder".
En geheel Israël
hoorde het oordeel dat de koning geveld had, en had ontzag voor de koning;
want zij zagen, dat hij rechtsprak met door God geschonken wijsheid.
(1
Koningen 3)